De codex over het welzijn op het werk vervangt het vroegere algemeen reglement voor de arbeidsbescherming (ARAB). Deze codex is echter veel meer dan een verderzetting van het ARAB, aangezien er een nieuwe notie wordt ingevoerd: welzijn op het werk. Dit is een nieuwe, bredere benadering dan de traditionele noties over de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers.

De werkgevers moeten een welzijnsbeleid voeren dat steunt op een preventieve en globale analyse van de risico’s op het werk. De werkgever dient hiervoor samen te werken met de diensten voor preventie en bescherming op het werk.
De structuur van de codex werd vastgelegd in 1993. De codex werd geleidelijk aangevuld en bundelt alle uitvoeringsbesluiten van de wet over het welzijn op het werk in verschillende titels.

 

De Codex over het welzijn op het werk (of Welzijnscodex) is van kracht sinds 15 november 2012 en is van toepassing op de werkgevers en de werknemers (en de daarmee gelijkgestelde personen) die onder de Welzijnswet van 4 augustus 1996 vallen. Een ‘arbeidsplaats’ in de codex of in het KB wordt heel ruim omschreven, maar sommige plaatsen vallen buiten het toepassingsgebied. Merk dus op dat het zeker niet gelimiteerd is tot nieuwe gebouwen, installaties of werkplaatsen. Dit toepassingsgebied is dus véél breder dan het toepassingsgebied van EPB, en bovendien legt het andere (en vaak strengere) eisen op dan de EPB-regelgeving.

 

Het recente KB past in ditzelfde kader en wijzigt een deel van de codex. Vanuit de Codex over het welzijn gelden vanaf 24 april 2016  nieuwe algemene basiseisen op het vlak van verlichting, luchtvochtigheid en ventilatie. Vooral voor ventilatie hebben de wijzigingen belangrijke gevolgen die een merkbare invloed kunnen hebben op het gebouw.

We lichten deze hieronder kort toe.

 

De eisen voor ventilatie

 

  • De werkgever zorgt ervoor dat de werknemers in de werklokalen over voldoende verse lucht beschikken, rekening houdend met de werkmethoden en de door de werknemers te leveren lichamelijke inspanningen. Afhankelijk van de risico- analyse van de werkgever wordt de toegelaten CO2-concentratie bepaald. Het is een resultaatgerichte wet: de CO2-concentratie moet onder een grens blijven. Als men speciaal zware inspanningen doet in een lokaal zal men meer moeten ventileren dan in een bureau. Het is dan aan de ontwerpers om een gepast debiet te bepalen op basis van normen en berekeningen zodat die concentratie moet gehaald worden.
  • Hiertoe neemt de werkgever de nodige technische of organisatorische maatregelen opdat de CO2-concentratie in deze werklokalen lager is dan 800 ppm, tenzij deze kan aantonen dat dit om objectieve en gegronde redenen niet mogelijk is.
  • In elk geval mag de CO2-concentratie in deze werklokalen nooit hoger zijn dan 1200 ppm!
  • De luchtverversing gebeurt op natuurlijke of mechanische wijze. De installatie moet aan bepaalde voorwaarden voldoen:
    • ze is dermate gebouwd dat zij verse lucht verspreidt, die gelijkmatig wordt verdeeld over de werklokalen
    • ze is dermate gebouwd dat de werknemers niet blootgesteld worden aan hinder door temperatuurschommelingen, tocht, lawaai of trillingen
    • ze wordt dermate onderhouden dat elke afzetting van vuil en de verontreiniging of besmetting van de installatie wordt voorkomen of dat dit vuil zo snel mogelijk wordt verwijderd of de installatie gereinigd, zodat elk risico voor de gezondheid van de werknemers door de verontreiniging of besmetting van de ingeademde lucht wordt voorkomen of beperkt
    • storingen worden door een controlesysteem gemeld
    • de werkgever treft de nodige maatregelen opdat de installatie regelmatig wordt gecontroleerd door een bevoegd persoon, zodat zij te allen tijde gebruiksklaar is.
  • De luchtverversingsinstallatie is bovendien zo ingesteld – en dit is nieuw - dat over een werkdag de gemiddelde relatieve luchtvochtigheid tussen 40% en 60% ligt, tenzij dit om technische redenen niet mogelijk is. In dat geval mag de relatieve luchtvochtigheid tussen 35% en 70% liggen indien de werkgever aantoont dat de lucht geen chemische of biologische agentia bevat die een risico kunnen vormen voor de veiligheid en de gezondheid van de aanwezige personen op de arbeidsplaats.
  • De huidige tekst verwijst naar de ‘wetenschappelijke normen betreffende de relatieve luchtvochtigheid’. Maar het nieuwe KB legt die normen vast aangezien zo’n wetenschappelijke normen niet beschikbaar zijn, zo blijkt uit een advies van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk. Let wel, het gaat om een verdeeld advies. De werknemersvertegenwoordigers gaven een gunstig advies, de werkgeversvertegenwoordigers een ongunstig. Hun argumenten worden opgesomd in de tekst. Hoewel we deze argumenten kunnen bijtreden, heeft men deze bij het publiceren van het KB niet gevolgd.

 

Hoe vertaalt men nu deze eisen naar de praktijk?

 

Men geeft twee opties:

  • ofwel controleert men de CO2-concentratie en past men het debiet aan zodat men onder 800ppm blijft.
  • ofwel voorziet men een ventilatiedebiet waarmee men zeker is dat de maximale concentratie aan CO2 niet gehaald wordt. Dit debiet bedraagt 20 l/s per persoon.

 

Enkel CO2-meters voorzien is uiteraard niet genoeg: de meting moet uitwijzen dat de concentratie niet groter is dan het toegelaten maximum, dus de luchtinstallatie moet dit ook effectief kunnen realiseren!

 

Die 20 liter per seconde per werknemer (72m³/h) komt overeen met een binnenluchtkwaliteit IDA1, en dat is VEEL meer dan wat EPB minimum vereist (IDA3, 22m³/h) en ook meer dan dubbel van wat de codex voordien vroeg (30m³/h).

 

Wie bij het dimensioneren van de installatie enkel naar de minimale debieten volgens EPB kijkt, zal dus zeer bedrogen uitkomen.

Een voorbeeld: Een kantoor zonder specifieke ontwerpbezetting van 4m x 3.5m heeft volgens EPB slechts 22 m³/h nodig. Als in datzelfde kantoor echter in praktijk drie personen werken, dient daar 3x 72 m³/h = 216 m³/h voorzien te worden als men geen CO2-meting kan voorzien. Dat is een tienvoud, en dat betekent kanalen met een diameter die minstens 3x zo groot is als origineel. Die hoeveelheid lucht krijgt men uiteraard ook niet uit het originele rooster geperst zonder geluid- en tochtklachten.

 

Basiseisen voor luchtvochtigheid en verlichting

 

Hieronder sommen we ook kort de algemene nieuwe basiseisen voor luchtvochtigheid en verlichting op.

 

Luchtvochtigheid

 

De nieuwe eis m.b.t. de luchtvochtigheid is ook niet te onderschatten. De grenzen van 35% en 70% zijn voor veel toepassingen wel haalbaar, zeker indien men een ventilatiesysteem met vochtrecuperatie kan voorzien. In de winter blijft het risico op te droge lucht echter altijd bestaan. In veel gevallen werd dat tot nu toe door de vingers gezien, maar dat kan sinds het nieuwe KB niet meer: men heeft nu de grenswaarden bepaald, en de enige manier om met zekerheid binnen deze grenswaarden te blijven is door een luchtbehandelingsinstallatie, al dan niet met bevochtiging, te voorzien.

 

Verlichting

 

Het KB brengt vooral verduidelijking.

De werkgever bepaalt (net als voordien), op grond van de resultaten van een risicoanalyse, aan welke voorwaarden de verlichting van de arbeidsplaatsen, al dan niet in open lucht, evenals van de werkposten moet beantwoorden teneinde ongevallen door de aanwezigheid van voorwerpen of hindernissen en vermoeidheid van de ogen te voorkomen.

 

De werkgever die de vereisten van de norm NBN EN 12464-1 en de norm NBN EN 12464-2 toepast bij het bepalen van de voorwaarden inzake verlichting, wordt nog steeds vermoed te hebben gehandeld in overeenstemming met de voorschriften.

 

Wanneer de werkgever de NBN-normen niet wenst toe te passen, moet de verlichting tenminste beantwoorden aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in bijlage bij het nieuwe KB. De huidige tekst bepaalt dat deze voorwaarden worden vastgesteld door de minister van Werk, maar dat was tot op heden niet gebeurd.

 

De voorschriften voor ‘noodverlichting’ worden uitgebreid. Men verduidelijkt dat het gaat om arbeidssituaties waar werknemers bij het uitvallen van de kunstverlichting aan een ‘verhoogd risico’ worden blootgesteld. Het begrip ‘bijzonder risico’ was immers vatbaar voor interpretatie en zorgde voor verwarring.

 

Arbeidsplaatsen waar werknemers bij het uitvallen van de kunstverlichting aan een verhoogd risico zijn blootgesteld, zijn uitgerust met een verlichting:

  • die bijdraagt aan de veiligheid van de personen die bezig zijn met een mogelijk gevaarlijke activiteit of zich in een mogelijk gevaarlijke situatie bevinden; en
  • die het hen mogelijk maakt een gepaste afsluitprocedure uit te voeren voor de veiligheid van de bediener en andere aanwezigen in het gebouw.

 

Het nieuwe KB bepaalt ook dat de sterkte van deze verlichting – er is geen sprake meer van ‘noodverlichting’ - niet minder mag zijn dan 10% van de normaal vereiste verlichtingssterkte voor de betreffende taak.

Bronnen
  • Koninklijk besluit van 25 maart 2016 tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 oktober 2012 tot vaststelling van de algemene basiseisen waaraan arbeidsplaatsen moeten beantwoorden, BS 14 april 2016